Met het westerse begrip ‘Aboriginals’ of ‘Aborigins’ duiden we de oorspronkelijke bewoners van Australië aan. Zij bewonen al meer dan 40.000 jaar dit continent. In 1788, het jaar waarin de Engelsen de eerste gevangenen naar dit continent deporteerden, waren er naar schatting 750.000 Aboriginals die zo’n driehonderd verschillende talen spraken.
De Aboriginals vormen dus geen homogeen volk. De verschillen in taal vloeien voort uit hun bestaanswijze. Van oudsher zijn Aboriginals nomadische jagers en verzamelaars die zijn verenigd in clans. De leden van de clans trekken rond in kleine zwerfgroepjes, vaak bestaande uit niet meer dan een gezin of enkele bevriende gezinnen. Contacten met anderen zijn zeldzaam door de enorme uitgestrektheid van het continent. Zo konden talen en leefwijzen erg uit elkaar groeien.
Voor de jacht maken de Aboriginals gebruik van lichte wapens als speer, pijl, boog en boemerang. Daarmee maken ze jacht op kleine buideldieren en kangoeroes.